De overgang van het Elzensingellandschap gaat langs de oevers van de beide meren vrij plotseling over in het vrij open meeroeverlandschap met aangrenzende meren. Alleen tussen de vroegere monding van de Witveenstervaart en de Rottevaller Lits is dat veel minder het geval. Daar is de overgang minder sprekend. Bij De Leien zijn dat de lage oevergraslanden die na de vervening (eerst hoogveen en later het laagveen) overgebleven zijn. Deze waren veelal eerst in gebruik als hooiland en overstroomden in de winter. Bij De Burgumer Mar waren ook zulke lage graslanden aanwezig maar daar was de bodem veel minder venig. Ook deze werden vooral gehooid maar er werd ook nog tot in de 20-ste vee geweid met veehoeders. In het begin van 1900 werden deze boezemgraslanden steeds vaker ingepolderd om o.a. te voorkomen dat het water de oogst verhinderde. Dat lukte vaak niet goed met windmolens. Tot in de jaren 70 liepen de meeste poldertjes ’s-winters nog onder water. Het meeroeverlandschap was tot ver in de vorige eeuw een eldorado voor planten en dieren. Uitgestrekte Dotterbloem hooi- en weilanden kwamen er voor, afgewisseld met Zeggen- en soortenrijke moerasvegetaties. Dit was ook de wereld van de weidevogels en eendensoorten. De Riet- en ruigteoevers waren overal niet breed. Eind jaren 80 kwam de oever- en waterrecreatie opzetten en ging delen van de oevers innemen. Ruimte voor leefgebieden van flora en fauna en het landschap in de oeverzone kregen pas weer ruimte toen de poldertjes langs de meren ingericht werden als natuurgebied. Dat gebeurde eind vorige eeuw. Tegenwoordig heeft de natuur zich hier ontwikkeld tot een ongekend rijke biodiverse wereld met o.a. veel zeldzame planten en vogelsoorten. De meren zelf worden tegenwoordig drukt recreatief bevaren. Na de zomer is dat minder het geval en vooral op luwe plekken kunnen veel soorten en grote aantallen watervogels pleisteren.