De mooiste plekken om vogels te zien, liggen in de oevers van en op de meren zelf. Op de meren verblijven , na en voor het watersportseizoen, altijd honderden tot duizenden, watervogels (tegenwoordig vooral Krakeenden, Smienten en Kuifeenden). In het voorjaar, zomer en herfst is de Visarend en soms ook de Zeearend te zien. In de broedtijd zijn Tafeleend, Slobeend en geregeld ook Zomer- en Wintertalingen aanwezig en tegenwoordig het hele jaar door Aalscholvers en Grote zilverreigers. Veel van het vogelleven is vanuit de uitzichtpunten in de oevers van de meren mee te beleven. Wie geluk heeft ziet in het voorjaar Lepelaars, Dwergmeeuwen en Zwarte sterns voorbij komen. En bijzonder is ook het treffen van Paapjes, Tapuiten of zelfs een enkele Roodborsttapuit. Net als op veel andere plaatsen komen nu, ook in deze streek, ganzen voor. Ganzen broeden tegenwoordig vooral in de oevers van de meren en op de eilandjes in De Leien. Dat zijn Grauwe ganzen, Canadaganzen en Nijlganzen. Hun aantallen zijn nog niet zo groot maar nemen toe. Na de broedtijd komen duizenden Kol- en Brandganzen op het ondiepe water slapen en foerageren op de graslanden langs de oevers. Daar worden deze vogels ver- en bejaagd vanwege de schade aan de graslanden. Een gevolg is dat de zeldzamere Wilde zwanen altijd die daar in die tijd altijd pleisterden daardoor vrijwel zijn verdwenen.
De riet- en moerasoevers van de beide meren zijn aantrekkelijke leefgebieden voor talrijke moeras- en struweelvogels. Het hele jaar door zijn er Baardmannetjes en Waterrallen te horen. In de broedtijd zijn dat alle in Nederland voorkomende zangvogels. De laatste jaren in toenemende mate ook Goudvinken, Nachtegalen en (witster) Blauwborsten. Roerdomp en Buidelmees zijn ook af en toe te gast als broedvogel evenals tegenwoordig de Bruine kiekendief. Een nieuwkomer is de Cetti’s zanger die in de trektijd het gebied gebruikt. Uit ringonderzoek bleek onlangs dat sommige broedvogels in de oevers op hun reis naar de overwinteringgebieden niet alleen in zuid Europa verblijven (zoals de Kleine karekiet en Buidelmees in Spanje) maar ook Italië doortrekken en ook overwinteren in de monding van de Senegalrivier (zoals geringde Rietzangers onlangs aantoonden). In 2013 werd ook al een nieuwe soort voor dit type terrein bij Eastermar e.o. vastgesteld namelijk de Sperwergrasmus afkomstig uit Oost Europa.
De oevers en brede moerassige zones hebben voorts nog een belangrijke voedsel functie. Het beste is dat te zien aan de honderden mugjes vangende zwaluwen. Op hun beurt trekt dat geregeld Boomvalken aan die daar bovendien libellen vangen. Zo’n beeld en dan nog overweldigend vanwege hun capriolen in de lucht roepen tevens de 10-duizenden Spreeuwen op die na de broedtijd in de rietkragen komen slapen. Dan is er altijd wel een Sperwer te zien en soms zelfs een Smelleken.
In de laaggelegen veengraslanden kwamen tot voorkort nog veel weidevogelsoorten voor. Dat is nu helaas niet meer het geval. Grutto, Kievit, Zomertaling en Slobeend broeden nog wel hier en daar. Wulpen, Kwartel en Kwartelkoning waren ooit schaarse broedvogel maar zijn de afgelopen jaren niet meer als broedvogel ontdekt. De Kemphaan en de Veldleeuwerik zijn geheel verdwenen en de Watersnip, de Graspieper en de Gele kwikstaart zijn nog wel aanwezig maar het aantal broedparen is gering.
In het houtwallen- en singelgebied rondom Eastermar zijn altijd wel bos- en bosrandvogels waar te nemen. In het voorjaar en de zomer zijn dat de algemene soorten Nieuwkomers van de laatste 20 jaar zijn Boomklever, Groene specht en mogelijk ook de Appelvink en de Bosuil. Opvallend talkrijk zijn de Holenduiven, de Gaaien, de Putters en de Ringmussen inmiddels geworden. Minder goed doen het tegenwoordig de Grote lijster, de Zwarte roodstaart en de Huis- en Oeverzwaluw. En ook de twee weidevogelsoorten, de Kievit en de Scholekster, hebben het als broedvogels op de maïsakkers niet gemakkelijk. Wie goed oplet kan de prachtige Gekraagde roodstaart en de Kleine bonte specht in het voorjaar en de zomer waarnemen. Heel gewoon zijn tegenwoordig de Buizerd en Havik. Na de broedtijd zijn deze landschapstypen in trek bij duizenden vinkachtigen en lijsterachtigen. Soms is er een invasie van Koolmezen uit Rusland en de Baltische staten zoals in 2012 en 2013. Van jaar op jaar lopen de aantallen Koperwieken en Kramsvogels uiteen en dat geldt vooral ook voor de Sijzen en Kleine – en Grote barmsijzen. Eind 2013 waren er bijvoorbeeld nauwelijks gewone Sijsjes maar des te meer Barmsijzen. Als gevolg van de lijnbeplantingen zijn deze soorten voor vogelliefhebbers gemakkelijk te zien en te volgen.
Het is altijd wel mogelijk om onder leiding van een vogelwachter een excursie te regelen. Neem daarvoor contact op met de secretaris van de Vogelwacht Eastermar.