Veel graslanden en akkers in het coulisselandschap van de hogere zandgronden en lager gelegen veengronden zijn soortenarm en bestaan vooral uit hoog producerende grassen en gewassen. In dit type landschap, verreweg het grootste deel, is geen ruimte meer voor natuurlijke plantengemeenschappen. Veel meer biodiversiteit is te vinden in de singels en houtwallen zelf. Daar is de soortenrijkdom aan planten en plantengemeenschappen nog groot. Vooral daar waar het beheer actief en zorgvuldig plaatsvindt en de afwisseling in de houtbegroeiing en op de aarden wallen (hege diken) groot is. Op de oudste en voedselarmste wallichamen komen nog soorten voor zoals Struikheide, Dubbelloof, Zandblauwtje, Zandhaver, Liggend hertshooi, Salomonszegel. In de struiklaag vallen vooral de rozen- en de vele braamsoorten op. Hier en daar zijn poelen aangelegd en komen nog restanten van pingo’s’ voor. Het aantal plantensoorten is hier redelijk groot maar de plantengemeenschappen zijn niet compleet vooral vanwege het voedselrijke water. Op één geïsoleerde plaats op het Witveen komt nog het zeldzamere Blaasjeskruid voor.
De soortenrijkdom langs de meren en in de oeverlanden die al langere tijd als natuurgebied worden beheerd, is niet alleen groot maar ook de gemeenschappen zijn completer. De soorten uit het Dotterbloemverbond komen alleen hier nog voor. Uit de boerengraslanden zijn deze verdwenen. Het meest bijzonder zijn de schraallanden en moerassen in de noordoever van de Leien en de oostoever van De Burgumer Mar. Het natuurgebied langs de Bûtlânsreed tussen de Borstleane en de Piter Jehannesreed ten noorden van Eastermar is zelfs van bijzondere botanische betekenis. Het is de enige groeiplaats op de vaste wal van Fryslân van de zeer zeldzame Draadgentiaan. Maar ook andere soorten zoals het zeldzame Aarvederkruid, Moeraswolfsklauw, Moeraskartelblad en soorten uit het zeldzame oeverkruidverbond zoals Oeverkruid, Ondergedoken moerasscherm en Duizendknoop fonteinkruid.